Het bemannen van de 'Holland'

 

De vaste bemanning van de 'Holland' bestond uit: kapitein, stuurman, 4 marconisten, 3 machinisten en 2 matrozen en een kok. In geval van actie kwam daar een machinist bij en 4 matrozen. Eén marconist bleef op de achtergebleven sleepboot. De totale actiebemanning bestond dus uit 16 man. De 5 man die niet tot de vaste bemanning behoorden, waren zogenaamde opstappers. Werken met opstappers drukte de vaste kosten. Meestal waren het 'vaste' opstappers, die bijna iedere reis meegingen. Deels gepensioneerden, deels bemanningsleden van de schelpenzuigers, die 's winters toch aan de kant lagen. Kerels dus die het vak beheersten.

 

Waren er niet voldoende 'vaste' opstappers, dan werd met 'losse' opstappers gewerkt. Niet iedereen werd geaccepteerd. Voor de oorlog heeft men zelfs nog met penningen gewerkt. Iemand die zo'n penning had, was een 'erkend' opstapper. Toen het later moeilijker werd een volledige bemanning bij elkaar te krijgen is nog jarenlang, tot volle tevredenheid, gewerkt met 'zeevaartschooljongens'; studenten van de Terschellinger Hogere Zeevaartschool 'Willem Barentsz'. Meestal waren het zogenaamde rangers, die voor hun 3e rang zaten. De structuur van de zeevaartschoolopleiding was destijds iets anders dan tegenwoordig. Na enkele jaren op school te hebben gezeten moest men vaarervaring opdoen. Daarna ging men terug naar school om de papieren voor 3e stuurman of 3e scheepswerktuigkundige te halen. Voor 2e en 1e rang volgde men dezelfde procedure.

Voor'vaste' en 'losse' opstappers gold: wie het eerst komt die het eerst maalt. Zodra het schip bemand was, vertrok het. Het vaste personeel had een vast salaris, de opstappers werden per uur betaald. De opstappers hadden ook geen contract, alles ging middels mondelinge afspraken. Wanneer men als opstapper aan boord stapte, werd men geacht als nieuwe werknemer bij Doeksen in dienst te zijn getreden, al was dat dan ook tijdelijk.

 

Vooral in de vijftiger en zestiger jaren was men er tuk op met de 'Holland' mee te kunnen. Je maakte veel uren, die in geld omgezet werden en de verdienste was een welkome aanvulling op de toen lage lonen. Bij bergingen die soms weken konden duren liep dat lekker op. Bij een succesvolle berging kreeg bovendien iedereen een deel van het bergloon; een soort premie dus. De reder bepaalde de hoogte van de premie; hoe hoger in rang des te groter het aandeel in de premie.

 

Toen in de zeventiger jaren de passagiersdienst steeds belangrijker werd, en er meer verdiend ging worden, verdween de animo om met de 'Holland' mee te gaan. Men ging ook steeds meer prijs stellen op een regelmatig leven. Op een gegeven ogenblik waren er daardoor weinig opstappers meer die het werk kenden.